Dank voor de uitnodiging om tijdens dit ontbijt iets te mogen zeggen over ‘geloven in de stad’. Ik zou vanmorgen, zo aan de vooravond van het jubileumjaar 500 jaar Reformatie, dit kunnen doen in de lijn van Maarten Luther zijn Tischreden met een aantal aforismen. Korte bijdrage die uitdagen tot gesprek.

Het zou me ook geen enkele moeite kosten om als oud predikant van de Marcuskerk in de Haagse Moerwijk, die wijk waar elke rechte Hagenees wel weer eens zou willen wonen, u iets te vertellen over hoe geloven in de stad daar handen en voeten krijgt.

Toch heb ik hier niet voor gekozen. Graag wil ik me, laten inspireren door het Bijbelse visioen van een stad die dorpsgewijs bewoont zal worden’.

De joods-christelijke traditie, geïnspireerd door de Schriften, spreekt ambivalent over de stad. Er zijn mij uit die traditie geen reclamebureau-achtige teksten bekend die ons toeroepen: “Kom naar de stad, want daar gebeurt het.” Deze ambivalentie komt niet voort uit de stad als zodanig, maar uit de mensen die het leven in de stad maken en ook nogal eens breken.

De eerste stedelijke gemeenschappen ontstonden in de vruchtbare rivierdelta tussen de Eufraat en de Tigris. Daar klonterden mensen samen vanwege de vruchtbare grond.  Het eerste verhaal dat we in de Bijbel tegenkomen over de stad is het verhaal van Babel. Dit verhaal is zeer waarschijnlijk ontstaan in de context van een zich ontwikkelende samenleving met de stad als nieuwe verschijningsvorm. In dit eerste, uiterst kritische, verhaal over de stad is niet de bouw van de toren die tot in de hemel moet reiken het probleem – oftewel: niet het machtige gebouw ‘de Rotterdam’ van Rem Koolhaas wordt onder vuur genomen –  maar het paradigma van wij versus zij. In Babel wil men naam maken, sterk staan tegenover de buitenwereld. De overmoed van het wij met een naam en faam tot in de hemel komt ten val. Het eindigt in een grote Babylonische spraakverwarring. Mensen verstaan elkaar niet meer, worden verstrooid, en de toren van de stad wordt een bouwval.

Eeuwen later is de profeet Zacharia niet minder kritisch. In een visioen ziet hij een jongeman die bezig is de muur van Jeruzalem op te meten. Jeruzalem is verwoest. Het volk is weer terug uit de ballingschap. De jaren van wederopbouw zijn aangebroken. De stad zal weer worden herbouwd. De jongen is daar zo enthousiast over dat hij alvast de nieuwe stad gaat uitzetten. Hij gaat het terrein afbakenen.  Hij wil weten hoe groot Jeruzalem wordt. Hij kan niet wachten…

Prachtig, wat een passie. Maar dan verspringt het beeld. De profeet moet de jongen niet aanmoedigen, maar tegenhouden. Want, zo vertelt de oude Statenvertaling: “Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal” (2:4).

Jeruzalem moet nu keurig uitgemeten en afgepaald worden, maar moet dorpsgewijs bewoond gaan worden. De nieuwe stad zal bestaan uit een conglomeraat van afzonderlijke dorpen, ala de Randstad. ‘’Dorpsgewijze bewoond’’ staat hier voor een stad zonder muren! De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt Zacharia 2 vers 4 daarom met: “zeg tegen die jongeman dat Jeruzalem een open stad zal blijven, niet ommuurd, vanwege het grote aantal mensen en dieren dat er zal wonen”.

De boodschap van de profeet is duidelijk: om een stad moet je geen muren bouwen. Muren sluiten af. Je sluit je daarmee af voor anderen en voor de toekomst. Muren sluiten in en buiten. Ze bewerkstelligen een tweedeling in de samenleving. Sommigen worden binnengesloten en anderen – de meerderheid – wordt buitengesloten.  Zo mag en zal het in het nieuwe Jeruzalem niet zijn. Deze stad moet dorpsgewijze gebouwd worden, zonder muren. Zonder afscheiding tussen buiten en binnen. Iedereen moet hier in en uit kunnen gaan. Deze dynamiek verdwijnt zodra je muren met toegangspoorten gaat bouwen. Een stad veilig achter stevige muren – of hekken – dreigt te verworden tot stilstaand water: het wordt er verstikkend.

Het visioen van Zacharia laat zien dat een stad niet machtig is door haar stevige muren maar door open samen te leven. De nieuwe stad heeft geen toekomst vanwege haar quasi muren die binnen- en buitensluiten, maar door samen te leven, als de plek van de ontmoeting.

Het perspectief van het Oude Testament op de stad is dus meervoudig. De kracht en het perspectief van de stad ligt niet in haar geslotenheid, maar in een open dynamische houding naar de toekomst en naar ieder die er woont.

Dit perspectief wenkt ook in den vreemde. Als het volk Israël in ballingschap in Babel zit. In de plurale Babylonische samenleving roept de profeet Jeremia enerzijds het volk op haar eigen identiteit te koesteren en te bewaren. Geen assimilatie. Anderzijds roept hij hen op zich niet af te zonderen en terug te trekken achter de muren van het eigen gelijk Bouw geen muren, maar: “Bouw huizen en ga daar in wonen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst, ga huwelijken  aan en verwek zonen en dochters, zoek vrouwen voor je zonen en huw je dochters uit, zodat zij zonen en dochters baren.  (…) Bid tot de HEER voor de stad waarheen ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar bloei, want de bloei van de stad is ook jullie bloei’’  (Jer. 29:5-7).

Oftewel: bewoon de stad dorpsgewijze.

Ik vermoed dat u, stil voor uzelf, allang een actualisering van dit bijbelse perspectief hebt gemaakt. Het is boeiend en uitdagend om vanuit het visioen van Zacharia na te denken over Europa, over Nederland en over onze steden. Hoe geven wij vorm aan het dorpsgewijs bewonen van ons werelddeel, ons land en onze steden? Lijken wij niet veel op die jongen uit het visioen van Zacharia die druk bezig is de muren alvast uit te meten? In onze steden moeten we immers wel veilig zijn…

Hoe faciliteren en stimuleren we elkaar, om ons gezamenlijk, ons in te zetten voor de bloei van de stad. Een stad zonder muren? Een stad zonder muren, open naar de toekomst, en naar de ander? Ik vraag maar…

De ambivalentie ten aanzien van de stad zien we  terug in de christelijke traditie.  De toon daarvoor is gezet door Augustinus, in wat wel zijn opus magnum is genoemd: ‘De Civitate Dei’.  “De stad van God” is van grote invloed geweest op de Europese geschiedenis, de cultuur,  de theologie, de filosofie en de politiek.

Augustinus onderscheidt de mensheid in twee groepen of steden. In de ene stad, de aardse stad (civitas terrena) draait het om eigenliefde, zelfzucht en eigenbelang. In de andere, de civitas celestis, de hemelse stad, draait het om liefde tot God. Die twee steden zijn geen gescheiden werkelijkheden. Ze zijn vermengd. De ‘stad Gods’ valt ook niet samen met de kerk en de aardse stad met ‘de wereld’. Beide steden lopen door elkaar heen. De uitdaging is om als kerk en staat, beide met eigen verantwoordelijkheden, civitas Dei te zijn. Een gemeenschap als een stad zonder muren, open voor Gods toekomst.

Ik noem tot slot alleen nog de naam van de Amerikaanse theoloog Harvey Cox. In de zestiger jaren duidt hij in zijn ‘The secular city’ de secularisatie niet als een bedreiging maar als een onvermijdelijke ontwikkeling die samenhangt met de moderniteit. Secularisatie ziet hij als een van de vruchten van de voortgang van het project van de westerse beschaving. Het paradigma van die nieuwe geseculariseerde samenleving is de stad. Het is de taak van de kerk om in de secular city op die plekken aanwezig te zijn, waar iets zichtbaar wordt van verzoening tussen mensen. Religie, zo stelde hij, draait immers om humaniteit en gaat om het gewone – vaak gewonde – leven van mensen. De kerk is, in zijn optiek, de spil in het proces van humanisering.

Wanneer we nu, anno 2016 terugkijken naar die periode, dan vallen de verschillen op. Het optimisme van de jaren zestig is verdwenen. De wederopbouw, met kerkgebouwen die toen in hoog tempo verrezen en werden gezien als onontbeerlijk voor de opbouw van een humane samenleving, worden nu als overbodige blokken aan het been te koop gezet  of gesloopt. Kerk en staat zijn gescheiden werelden geworden. Veel mensen, ook van buiten onze landsgrenzen, trekken naar de stad. Maar zijn onze steden een de broedplaats voor sociale vernieuwing, als oefenplaats voor de mondiale samenleving? Valt de stad niet uit elkaar in allerlei stukjes, elk met een eigen kleur? (Gevaar voor deze stad, Den Haag.) Kan en durft de stad – en onze samenleving – met alle angst voor terreur en voor die vreemde ander het nog aan om dorpsgewijs samen te wonen? Zonder muren?

Er rijzen op dit vlak veel vragen en er doen zich grote risico’s voor. Het visioen lijkt naïef. Maar worden de risico’s niet alleen maar worden groter als de muren om allerlei redenen allen maar dikker worden en de vreemdeling en kwetsbare ander als potentieel gevaar en bedreiging buitengesloten worden?

Voor de toekomst van de stad zijn bruggenbouwers nodig. Mensen die weten te verbinden, mensen die muren slechten. Mensen die niet bang zijn het gesprek aan te gaan met mensen buiten de eigen vertrouwde groep.  Mensen die samen met anderen de bloei van de stad zoeken.  Die het visioen van Zacharias, van een stad die dorpsgewijs bewoond wordt, herkennen.