Dames en heren!
1.
Tegen het einde van zijn roman Wolkenatlas laat schrijver David Mitchell de negentiende-eeuwse Amerikaanse notaris Adam Ewing in zijn dagboek het volgende noteren:
Als wij geloven dat de mensheid een piramide is van stammen, een arena van confrontatie, uitbuiting en beestachtige wreedheden, dan zal zo´n mensheid vast en zeker werkelijkheid worden. Jij en ik, de mensen met geld, de bevoorrechte geluksvogels, zullen in zo´n wereld best staande blijven, als ons geluk tenminste aanhoudt. Waarom zouden we dus de dominantie van het blanke ras (…) ondermijnen? Waarom ons iets gelegen laten liggen aan ons knagende geweten? Waarom de ´natuurlijke orde der dingen´ bestrijden?
Adam Ewing komt tot zijn overpeinzingen na een barre scheepsreis langs een aantal Polynesische eilanden. Niet alleen is zijn eigen leven tijdens die reis in gevaar geweest, hij is ook diep geschokt geraakt door de bijna achteloze vanzelfsprekendheid waarmee de witte bezetter de oorspronkelijke eilandbevolking, vaak met geweld, onderwerpt en tot slaven maakt. Meer dan eens protesteert Ewing hiertegen. Om keer op keer op agressief onbegrip te stuiten. Want als dit de natuurlijke orde der dingen is – iets waarvan velen in zijn omgeving overtuigd lijken – waarom zou je hiertegen dan in verzet komen?
Wolkenatlas was voor mij het boek van deze zomer. Mitchell schreef het al in 2004, maar het was – zoals dat nu eenmaal soms met boeken gaat – altijd op de stapel blijven liggen. Onbegrijpelijk. Ik ben al jaren een verklaard liefhebber van zijn werk; de kring van mensen die van mij ooit De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet cadeau kregen breidt zich nog altijd uit. Onbegrijpelijk, maar achteraf eigenlijk ook heel gelukkig. Want Wolkenatlas bleek de roman die ik nodig had om niet alleen denkend mijn weg te vinden door het onderwerp van vanmorgen, maar ook via de verbeeldingskracht.
Wolkenatlas beweegt zich door de tijd – van de negentiende tot ver in de eenentwintigste eeuw – aan de hand van op zichzelf staande, maar subtiel naar elkaar verwijzende verhalen. De verschillende personages lijken af en toe incarnaties van het zelfde individu, en zijn op zijn minst door geheimzinnige draden van verwantschap met elkaar verbonden. Vergelijk het met de manier waarop wolken door de lucht bewegen, van vorm veranderen, uit elkaar gaan en in elkaar overgaan.
Een van die personages is Adam Ewing. Met zijn dagboek begint én eindigt de roman, die is opgebouwd als een Russische matroesjka. Elk verhaal gaat tot halverwege en breekt dan af, behalve het middelste – het binnenste poppetje. Dat beschrijft het lot – ergens in een verre toekomst – van een kleine groep overlevers in een overigens desolate wereld en wordt ineens verteld. Hierna is het vervolg van de voorgaande delen te lezen, in omgekeerde chronologische volgorde.
Het effect van deze opzet is duizelingwekkend en meeslepend. Maar maakt bovendien dat de gedachten waarmee Ewing zijn dagboek besluit een veel omvattender betekenis krijgen dan zomaar wat observaties van een notaris uit een voorbije eeuw. Er is, ook voor de lezer, inmiddels zoveel tijd en leven voorbijgegaan, dat die gedachten wel de slotsom lijken van de hele menselijke geschiedenis tot nu toe. En zo kan de vraag die Adam Ewing opwerpt hier landen, tussen de broodjes op onze ontbijttafel: Waarom ons iets gelegen laten liggen aan ons knagende geweten? Waarom de ´natuurlijke orde der dingen´ bestrijden?
Ja, waarom? David Mitchell laat het niet bij het stellen van die vraag. Want hij is niet alleen een formidabele verteller, hij heeft ook het lef om zijn verhalen een uitgesproken morele lading mee te geven. Wij mogen ons niet neerleggen bij een orde waarin ongelijkheid, overheersing en uitbuiting geaccepteerd zijn of zelfs gerechtvaardigd worden. Omdat zo´n wereld van eten en gegeten worden uiteindelijk zijn eigen ondergang veroorzaakt. Maar ook, en vooral, omdat we op een intuïtief niveau weten dat mensen tot zoveel beter in staat zijn. Als we ons handelen door díe intuïtief laten leiden kunnen we een heel andere werkelijkheid tot stand brengen dan een arena van beestachtige wreedheden. In de woorden van Adam Ewing: Als wij geloven dat het mensdom kan uitstijgen boven tand & klauw, als wij geloven dat leiders rechtvaardig moeten zijn, geweld het zwijgen moet worden opgelegd en de rijkdommen der aarde gelijkelijk moeten worden verdeeld, dán zal zo een wereld er ook komen.
2.
Als wij geloven… Ik heb mij laten vertellen dat de allereerste aanzet voor het thema van vanmorgen al in 2000 werd gegeven. In dat jaar publiceerde NRC een lezenswaardig opstel, geschreven door iemand die tegenwoordig bestuurslid is van het Prinsjesdagontbijt, met de uitdagende titel Tegen het relativisme de waarheid! In dit opstel verkent André Rouvoet de gevaren die onze beschaving in zijn ogen bedreigen als wij weigeren nog langer uit te gaan van een objectieve waarheid, en een natuurlijke – van God gegeven – orde. Is er langs die weg een andere uitkomst denkbaar dan een volstrekt moreel relativisme, waarin elke opvatting ok is, omdat geen enkele opvatting de juiste is? Wie, vraagt Rouvoet zich af, durft in onze tijd nog pal te staan voor een overtuiging die diepere wortels heeft dan opwinding over het laatste twitterbericht? Wie durft nog pal te staan voor het goed recht van diepere wortels als zodanig?
Als er in 2000 blijkbaar al alle aanleiding was om die vraag met klem te stellen, hoeveel te meer geldt dat dan in deze tijd van fake news en het wild om zich heen grijpende inzicht (!) dat feiten ook maar meningen zijn. Wie zijn we, waar horen we bij, wat staat ons te doen en waar moeten we voor een antwoord op deze vragen te rade gaan? En – vooral – waagt nog íemand het te beweren dat één antwoord aan alle andere voorafgaat? Het lijkt goed en zelfs moedig om met name ook die waarheidsvraag in dit gezelschap aan de orde te stellen.
3.
Nu past hier misschien een kleine winstwaarschuwing. Rouvoets hoop was indertijd gevestigd op de christelijke politiek. Als vreemde eend in de relativistische bijt zou juist zij de uitdager kunnen (en eigenlijk ook moeten) zijn van de postmodernistische onverschilligheid. Maar het bestuur van het Prinsjesdagontbijt heeft in haar wijsheid voor de verkenning van dit thema een theologe uitgenodigd, en nota bene één over wie een goede vriend ooit opmerkte dat zij dit meer leek te zijn uit nieuwsgierigheid dan uit overtuiging. En inderdaad, ik ben doorgaans minder van het zekere weten dan van het zoeken en soms – per ongeluk en op de meest onverwachte plaatsen – vinden. ‘Ik weet het niet’ is me vaak liever dan kennis voor eens en voor al. Kennis die gemakkelijk dode kennis wordt. En die voor enkelingen of hele samenlevingen zelfs een dodelijk gevaar kan betekenen.
Ook is het zo dat ik me meer aangetrokken voel tot geloven als verlangen dan als zeker weten, als het oefenen van een bepaalde houding meer dan als het omarmen van een vaststaande, welomschreven inhoud. Zo zoekend, naar voren gericht geloven is eerder kwetsbaar dan geharnast. Het is echter bepaald niet weerloos. Het verhoudt zich misschien moeilijk tot ogenschijnlijk massieve noties als ´natuurlijke orde´, ´grondslagen´ of ´objectieve waarheid´, maar moreel stuurloos is het wat mij betreft bepaald niet. Blijft u nog even bij me. Wellicht hebben we toch vastere grond onder de voeten te hebben dan u nu even vreest.
Want om te beginnen is zo´n voorwaarts gerichte manier van geloven weliswaar heel eigentijds, ze is ook erg eigen aan de Bijbel. Sporen van geloven op de manier van Adam Ewing – niet alleen omdat het al waar is, maar juist ook opdat het waar wórdt – komen we in de bijbel op veel, heel betekenisvolle plekken tegen. Denk aan aartsvader Abram die wordt geroepen om weg te trekken naar een hem onbekend land. Denk aan Mozes die wordt uitgedaagd om zijn volk te leiden naar een nooit ervaren vrijheid. Denk aan de vissers die door Jezus worden uitgenodigd om hun vertrouwde bestaan achter zich te laten. Telkens worden mensen uitgedaagd om zich niet blind te staren op, vast te klampen aan, of neer te leggen bij hun herkomst, maar om zich over te geven aan een onbekend maar beloftevol verschiet. Ontroerend en inspirerend zijn hun verhalen. Ze geven, niet zonder slag of stoot maar niettemin, aan die roep gehoor. Ze laten hun vertrouwde identiteit los en durven bij wijze van spreken een nieuw verhaal binnenstappen. En zelfs de naam van de God die hen hiertoe aanspoort en met ze meereist wijst vooruit: Ik zal zijn wie Ik zal zijn.
4.
De Bijbel raakt, raakt mij, door dit keer op keer kantelen van het voor de hand liggende perspectief. Opnieuw geboren worden heeft een diepere waarde dan eens geboren zijn, niet waar we vandaan komen bepaalt wie we zijn, maar waarheen we op weg gaan. Herkomst klapt om in toekomst en ergens in de verte gloren een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Wat voor waarheid vraagt dit? Helpen ons hier de notie van een eens – door God – gegeven morele orde, het beeld van een ooit gelegd fundament waarop we verder bouwen? Of komen we verder met zoiets als een innerlijk moreel kompas dat ons helpt koers te houden? Waarheid als dat wat gaandeweg waargemaakt wórdt?
Adam Ewing zet ze diametraal tegenover elkaar, zet het (knagende) geweten tegenover de natuurlijke orde. Wat hem betreft sluiten die twee elkaar uit. Dat gaat misschien ver, maar ik herken zeker de ingewikkelde dilemma´s die onvermijdelijk kleven aan de idee van een natuurlijke orde. In het oog springend is de vaak pijnlijke ongelijkheid tussen mensen die ermee gegeven lijkt. Het onbehaaglijke gevoel dat sommige mensen, en groepen mensen, meer profijt hebben van de orde – en in het verlengde daarvan meer geliefd zijn door God – dan andere ligt altijd op de loer. Iets wat haaks staat op de christelijke boodschap van radicale gelijkheid. En zoals ieder systeem is zo´n natuurlijke orde bovendien ingewikkeld, omdat die voor je het weet vooral zichzelf een dienst bewijst en voorbijgaat aan de creativiteit die leven en samenleven vaak vragen. De indruk kan zomaar ontstaan dat puntje bij paaltje de mens er toch is voor de sabbat.
En er is een alternatief. Tijdens een gesprek dat ik vorige week had met de Britse godsdienstwetenschapper Karen Armstrong benadrukte zij weer eens dat het in de evangelieverhalen veel meer draait om doen dan om geloven. ´Jezus had helemaal geen tijd´, aldus Armstrong, ´voor mensen die in kerken en tempels samenkomen om te bidden terwijl ze geen oog hebben voor de noden van de armen en onderdrukten´. Ze heeft een punt.
Een van de meest indrukwekkende toespraken van Jezus is nog altijd zijn zogenaamde ´rede over de laatste dingen´. Hebben zijn leerlingen hem bezocht toen hij gevangen zat, vraagt hij hen. Hebben ze hem gekleed toen hij naakt was, hem te drinken gegeven toen hij dorst had? En als zijn leerlingen niet-begrijpend reageren omdat ze zich al die situaties helemaal niet herinneren, is het verpletterende antwoord: ´Wat jullie voor de minste van mijn broeders hebt gedaan, dat heb je voor mij gedaan´. De lakmoesproef van het ware geloof is hier de vraag of het gelovigen tot het juiste hándelen heeft geïnspireerd.
5.
De kortste samenvatting van dat juiste handelen is misschien wel deze: behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Dat is bijbels, maar niet alleen bijbels. Het is de zogenaamde gouden regel, die het morele hart vormt van het christendom, maar die we ook tegenkomen in alle andere grote religieuze en wijsgerige stromingen, westerse én oosterse. Deze gouden regel lijkt daarmee een universeel moreel kompas, dat richting kan geven aan ons persoonlijke, en aan ons politieke handelen.
Behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Zo gemakkelijk als het gezegd is, zo onwaarschijnlijk veeleisend is het om te doen. Want wat dit van ons vraagt is dat we ons verplaatsen in die ander, dat we naar ons eigen handelen kijken door de ogen van de ander. Waar het ons toe oproept is om niet maar zo´n beetje te doen waar zelf zin in hebben, maar om bereid te zijn ons te laten storen door het lot van de ander. Niet zo nu en dan of af en toe, maar iedere dag en de hele dag. Wat het van ons vraagt is compassie (!).
Die dringende uitnodiging, om ons te laten storen door het lot van de ander, heeft diepe sporen getrokken in de joods-christelijke geschiedenis. Het begon ooit met de vraag van God aan Kain, kort nadat die zijn broer Abel heeft doodgeslagen: ´Mens, waar is je broeder?´. En is zelden indringender onder woorden gebracht dan door de joodse denker Emmanuel Levinas: ´Nog voordat ik helemaal ´ik´ kan zijn doet de ander al een appèl op mij: `Kijk mij aan, dood mij niet´. Een onrustig makende uitnodiging, een ontzagwekkende opgave, en een wonder iedere keer als we erin slagen er gehoor aan te geven. Of zoals ik de deze week overleden Harry Kuitert eens hoorde zeggen: ´Dit is misschien wel het enige dat de wereld echt bijeen houdt, het enige mysterie dat ons rest: dat mensen zich iets aan elkaar gelegen laten liggen’.
Een aangrijpend voorbeeld van zo´n wonder was te zien op een foto die kort na de recente aanslag in Barcelona de wereld overging. Te zien is een man, vader van een slachtoffer van de aanslag, die zijn arm slaat om de schouders van een imam. Bijna niet voor te stellen nabijheid, beeld voor het beste wat mensen te bieden hebben.
6.
Behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Misschien een waarheid als een koe, maar zeker ook een gouden regel die zonder inlevingsvermogen niet waargemaakt kan worden. En inlevingsvermogen vraagt oefening, vraagt oefenplekken zoals dit jaarlijkse Prinsjesdagontbijt. Plekken waar mensen die er – in de woorden van voorzitter Jaap Smit – nog een beetje in geloven elkaar aansteken met verhalen. Want een preek die ons ronduit zegt dat we onze naaste moeten liefhebben is mooi, op zijn tijd. Maar we gaan pas echt begrijpen wat betekent als we ons via verhalen in die naaste leren inleven.
Behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Een mens is niet wie aan zichzelf genoeg heeft, is niet zijn eigen heer en meester; mens worden we pas in het contact met een ander. Het kan niet anders of wie met dit kompas op weg gaat ondervindt dat zijn identiteit steeds ruimer wordt. Deze uitnodiging stopt niet bij de grens, en geldt niet alleen de eigen groep of het eigen geloof. Hij maakt eigen wetten en regels niet overbodig, en negeert niet het goed recht van een eigen cultuur of geschiedenis. Maar de opdracht reikt verder en voedt het besef dat we in een steeds grenzelozer wereld allemaal van elkaar afhankelijk zijn. En dat we er misschien alleen in dat besef echt iets van kunnen maken. Als we geloven.
En dan nog. Te geloven dat de mensheid een andere keuze heeft dan een arena te scheppen van beestachtigheden is voorwaarde. Daar begint het mee. Maar dit geloof werkelijkheid te laten worden is de moeilijkste weg. Zelfs voor wie leven in het vertrouwen dat er ooit één was die die weg ten einde ging. Moeilijk, maar o zo waardevol.
Nog eenmaal Adam Ewing, tot slot: ‘Ik ben niet naïef. Het is de moeilijkste van alle werelden om te realiseren. Kleine stappen voorwaarts, resultaat van immense inspanningen gedurende generaties, kunnen door de pennenstreek van één kortzichtige president of het zwaard van één ijdele generaal teniet worden gedaan.
En toch, graag zou ik mijn leven wijden aan een wereld die ik mijn zoon zou wíllen nalaten, en niet aan één waarvan ik vrees dat hij die zal erven. Zo´n leven lijkt het me waard geleefd te worden.´
Dank u wel.
De oceaan en de druppels.