Over vrijheid en grenzen
Inleiding Prinsjesdagontbijt 2018 door Jaap Smit
In Genesis lezen we dat God de mens een hof gaf om in te leven en haar te bewaken. Dit is de ruimte die ik je geef om je geluk te vinden, zin te geven aan je bestaan en de vrijheid om van de goede vruchten te genieten. Even later lezen we dat God de mens een maatje schenkt om het leven mee te delen. Niet voorbij de schaamte, maar voorafgaand aan de schaamte. Van alle bomen en struiken mag je eten, maar alleen die ene boom, daar moet je vanaf blijven. Als je daar van eet, dan is het voorbij met de onschuld en zal die hof veranderen in een wereld van strijd, van pijn, van schaamte en tekort.
God schenkt de mens de ruimte om te leven, de vrijheid om te bestaan, maar leven met een grens aan die vrijheid lijkt onverdraaglijk. Het geluk dat God de mens in dat verhaal schonk, wordt vervolgens het onderwerp waarnaar de mens een leven lang op zoek moet. Het was er, maar nu moet je het zoeken. Het is te vinden, maar het ligt niet meer op straat, misschien om de hoek, maar zonder strijd en pijn zal het niet bestaan. De ruimte en de vrijheid leken niet genoeg. De grens die gesteld werd, moest verdwijnen. Vrijheid zonder grenzen.
Het lijkt het thema van deze tijd, althans in dat deel van de wereld waarin wij leven. In onze samenleving staat dat woord vrijheid centraal. Een groot goed, maar tegelijkertijd kwetsbaar.Vrijheid is meer dan de afwezigheid van oorlog en onderdrukking. Het is de ruimte om te zijn wie je bent, te zeggen wat je wilt, te gaan waar je wilt zijn en zeggenschap over je eigen bestaan en leven. Je zou kunnen zeggen dat de vrijheid die wij ons hebben verworven, lijkt op die ruimte die God de mens gaf in die hof. Maar ook bij onze vrijheid gaat het om grenzen. Die worden in het ultieme geval bepaald door wetten, maar er is meer dan de juridische werkelijkheid.En daar worstelen we mee in onze tijd. We hebben het niet graag over de grenzen van vrijheden want die lijken onze vrijheid te beperken.
We horen dagelijks uitspraken doen waarvan je moeder vroeger zei: “zeg, ga jij je mond eens spoelen”, met andere woorden: ”dat zeg je toch niet, zo heb ik je toch niet opgevoed”. Zeg je dat nu, dan is het antwoord al gauw: “oh ja, waar staat dat dan” en wordt een beroep gedaan op de vrijheid van meningsuiting als hoogste goed in onze samenleving. Dat recht was ooit bedoeld om de burger te beschermen tegen een dictatoriale overheid die de burger haar stem ontnam. Je mag in dit land zeggen wat je wilt, maar de vraag is of je alles moet zeggen zonder filters van rede en fatsoen.” De juridische grens ligt daarbij verder dan de morele grens die niet staat opgeschreven, maar past bij onze beschaving.
De grens van onze vrijheden lijkt bepaald te worden door het punt waarop mijn vrijheid die van de ander schaadt. Dat klinkt mooi, maar is in feite een amorele grens. Als wij met elkaar afspreken dat wij elkaar de huid mogen vol schelden dan is de vraag of dat onze samenleving aantrekkelijk maakt. Wen er maar aan, het hoort bij deze tijd….. is een veel gebruikt argument. Tegelijkertijd maken mensen zich de meeste zorgen over onze omgangsvormen en de wijze waarop wij elkaar bejegenen……
Kennen onze vrijheden grenzen en waar liggen die dan en wie bepaalt die? Want zonder die grenzen is die vrijheid een onmetelijke ruimte waarin de mens verdwaalt, zijn vrijheid kwijt raakt en er weer naar op zoek moet. Net als met dat geluk in die hof. Vrijheid vraagt om een moreel kompas. Dit is de ruimte die je krijgt en vul die op een verantwoorde manier in. En daarvoor is een kompas onontbeerlijk om er niet in te verdwalen. Ik heb veel gezeild, ook op zee. Het geeft een ultiem gevoel van vrijheid, maar zonder kompas, bakens en koers geeft die onmetelijke zee niet het gevoel van vrijheid, maar van gevangenschap. Waar ben ik, waar moet ik naar toe en hoe kom ik daar?
Sinds de verlichting in de 18e eeuw heeft de mens zich ontwikkeld tot een vrij en zelfstandig wezen. We leerden zelf na te denken en begon een lang proces van emancipatie. De rede stond centraal en de knellende banden van kerk en geloof werden afgeworpen. We stuurden God met de VUT, dat kon vroeger nog, en gingen zelf de dienst uitmaken. We roepen U wel als wij u nodig hebben. Het heeft ons ver gebracht en een enorme ontwikkeling en vooruitgang teweeg gebracht. Maar niet alleen dat. In hun prachtige pamflet beschrijven de filosofen Adorno en Horkheimer in 1944 hoe de verlichte mens uiteindelijk verdwaalt en verdrinkt in de zelf verworven vrijheden. Het boekje heet: “Der Dialektiek der Aufklärung”. De paradox of de tegenstrijdigheid van de verlichting. Het is precies daar waar de mens zijn kompas kwijt raakt en vrijheid leegte wordt, waar het volgens hen mis is gegaan.
Het eigenaardige van deze tijd is dat wij dat kompas niet meer kennen of willen kennen en vervolgens in een kromme moraliteit zijn terecht gekomen waarin wij elkaar om van alles en nog wat de maat nemen en alleen de schijn al fataal kan zijn en in andere grote zaken recht praten wat krom is. Dat is, in zeilerstermen, bij elke vlaag je koers verleggen of maatregelen nemen en ondertussen de uiteindelijke bestemming uit het oog verliezen. In een moreel vacuüm raken we verdwaald in de ruimte en vrijheid die ons is gegeven.
Het brengt ons bij een belangrijke vraag en worsteling van deze tijd. We zijn enorm in de weer met wie wij zijn en hoe wij om moeten gaan met die ander, die anders is dan wij. Wanneer ik niet goed weet wie Ik ben, dan word ik bang van elke ander die op mijn pad komt en anders is dan ik. Een vrijheid die slechts beperkt wordt door de grens waar de vrijheid van de ander begint lijkt op een beslagen kompas. Er is meer en hoe gaan we dat gesprek met elkaar aan in deze tijd? Vaak wordt gewezen op onze cultuur die bepaald wordt door onze Joods-Christelijke historie die ons onze grote waarden heeft gebracht. Maar als we van die verhalen niets meer willen weten, hangen die waarden in de lucht.